Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6758

Datum uitspraak2001-11-29
Datum gepubliceerd2001-12-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAwb 01-1608 en 01-1614
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Uitspraakdatum: 29 november 2001 Zaaknummers: Awb 01-1608 en 01-1614 ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM Fungerend president Proces-verbaal van MONDELINGE UITSPRAAK ingevolge de artikelen 8:67 en 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak van: Vereniging Milieudefensie “Bulderbos”, zetelende te Amsterdam, verzoekster, gemachtigde mr. E. E. Meijer, advocaat te Amsterdam, -- tegen -- burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerders, Tegenwoordig: mr. A.C. Terwiel - Kuneman, fungerend president, en mr. P. Vrugt, griffier. Zitting: 29 november 2001 Verzoekster is vertegenwoordigd door mr. Meijer, voornoemd. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door mr. C.M.E. Bakkum en mr. T. Ruhnke, ambtenaren der gemeente. Voorziening is gevraagd tegen de besluiten van respectievelijk 10 oktober 2001 en 13 november 2001 waarbij verweerders verzoekster, onder aanzegging van bestuursdwang, hebben gelast respectievelijk twee caravans en een tent, geplaatst op het terrein van het Bulderbos, kadastraal perceel AB 66, gelegen aan de Vijfhuizerweg te Haarlemmermeer, uiterlijk op 21 november 2001 te verwijderen en verwijderd te houden. Bij mondelinge uitspraak van 29 november 2001 heeft de president deze verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. Daarbij is het volgende overwogen. Het gaat om twee beschilderde caravans en een tent die op gronden staan die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Schiphol-West e.o.” de bestemming “Luchtvaartdoeleinden I” (VLI) hebben. Niet in geschil is dat voor zover de tent en de caravans niet als een bouwwerk kunnen worden aangemerkt, de aanwezigheid daarvan dient te worden aangemerkt als een met de ter plaatse vigerende bestemming strijdig en daardoor ingevolge artikel 27 van de planvoorschriften verboden gebruik. Verweerders waren mitsdien bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang. Indien door een belanghebbende derde, zoals in dit geval de eigenaar, uitdrukkelijk is verzocht om tegen een illegale situatie op te treden, kunnen verweerders volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden afzien. Van zo’n bijzonder geval is sprake, indien concreet en reëel uitzicht bestaat op legalisering. In dit geval is daarvan geen sprake. Artikel 12 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) biedt verzoekster geen uitkomst omdat het gemeentebestuur niet voornemens is het geldende plan “Schiphol-West e.o.” te herzien teneinde daarin de door verzoekster gewenste voorlopige gebruiksregelen op te nemen. Verweerders willen niet meewerken aan activiteiten die kort gezegd ook maar in enigerlei opzicht de voortgang van de aanleg van de vijfde baan negatief zouden kunnen beïnvloeden. Er is geen grond voor het oordeel dat dit beleid, mede gezien in het licht van het rijks-, provinciaal- en gemeentebeleid met betrekking tot de aanleg van de vijfde baan van Schiphol, kennelijk onredelijk is. Het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 15 WRO in samenhang met artikel 25 van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften en artikel 17 WRO is een discretionaire bevoegdheid. Als een of beide caravans al als een voorwerp van beeldende kunst zouden kunnen worden beschouwd, hetgeen verweerders ontkennen, dan past het verlenen van een vrijstelling niet in voormeld beleid omdat een vrijstelling als bedoeld in artikel 25 van de planvoorschriften niet tijdelijk is. Aan een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 WRO kunnen verweerders zelf een termijn verbinden. Het verlenen van deze vrijstelling past niettemin niet in het beleid. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid de vrijstellingen kunnen weigeren Ook weigering van een permanente vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO kan niet als kennelijk onredelijk worden aangemerkt. Verzoekster heeft betoogd dat iedere andere invulling van de plaats waar deze vrijheid van meningsuiting tot uitdrukking wordt gebracht, neerkomt op een de facto tot nul reduceren van dit recht en dat het gaat “om deze leuzen op deze locatie”. Niet in geschil is dat het een of meer uitingen in de zin van artikel 10 EVRM in samenhang met artikel 94 Grondwet betreft. In dit geval gaat het om een, met een of meer teksten beschilderde, caravan die als het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen als (nacht)verblijf wordt gebruikt. Indien het om de inhoud van de teksten gaat, kan deze naar voorlopig oordeel van de president op een andere wijze worden geuit. Het moeten verplaatsen van de caravans heeft dan ook geen weerslag op de uitoefening van dit grondrecht. Omtrent de stelling van verzoekster dat verweerders willekeur kan worden verweten in het handhavend optreden aangezien zij blijkens de overgelegde foto’s tegen andere caravans kennelijk niet optreden, wordt overwogen dat verweerders een handhavingsbeleid hebben, het onderhavige geval naar zijn aard a-specifiek is en derhalve niet op een lijn te stellen is met andere gevallen. Verzoekster heeft belang bij het mogen laten staan van de tent en de caravans. Ze zijn evenwel eenvoudig weg te halen. Samengevat hebben verweerders naar het voorlopig oordeel van de president aan het algemeen belang meer gewicht mogen toekennen dan aan de belangen van verzoekster. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, mr. P. Vrugt mr. A.C. Terwiel - Kuneman Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen afzonderlijk rechtsmiddel open.